Er waren eens vijf jongens. Ze zaten op school, maar niet op een gewone, waar andere kinderen heen gaan – er was op hun school geen eerste klas en geen tweede klas,
eigenlijk was het allemaal nogal vreemd – geen mens had nog ooit van zo’n school
gehoord.
Op weg er naartoe kwamen ze langs een hoge, stenen muur en daar zat een
bruingeroeste, ijzeren deur in.
Van de muur zelf was trouwens niet veel meer te bekennen, die was van onder tot
boven met wilde klimplanten begroeid; het leek meer op een oerwoud dan op een
muur. Alle honden uit de hele buurt, de collies, de poedels, de setters, de
herdershonden, de keffende fox-terriërs en zelfs een grote lobbes van een
sint-bernardhond kwamen graag bij de muur om eraan te snuffelen en tussen de
planten te rennen en te spelen
…